Meer dan 6,5 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Een licht en een verwondering die je niet begrijpt. Ondergedompeld in de melancholieke melodie van een getroebleerd kunstenaarsbrein

Nico van der Sijde 13 september 2019
Al tijden lang ben ik heel nieuwsgierig naar Jon Fosse, een zeer geroemde schrijver die echter ook als heel veeleisend bekend staat. Welnu, na "Melancholie I" ben ik een Fossse- fan die nog veel meer Fosse wil lezen.

Lang niet iedereen zal houden van dit boek: pagina's lang word je ondergedompeld in het zeer getroebleerde, mogelijk psychotische en schizofrene brein van de geniale maar miskende schilder Lars Hertervig (die ook echt heeft geleefd, van 1830-1902). Fosse schotelt ons een innerlijke monoloog voor waarin paniek en vertwijfeling hoogtij vieren, waarin ratio en reflectie ontbreken, en waarin waan en hallucinatie de waarneming doordesemen. De zinnen van Fosse zijn repetitieve woordenstromen, vol obsessieve herhalingen, en binnen die herhalingen vaak heel subtiele betekenisverschuivingen, of juist tegenspraken. Zinnen dus die Hertervigs enorme innerlijke twijfel onderstrepen: de uitspraak "ik kan schilderen" wordt maniakaal herhaald en verandert steeds van inhoud, en gaat steeds vaker vergezeld van de uitroep "ik kan niet schilderen" of "ik mag niet schilderen". Ik vind Fosses stijl schitterend. Ten eerste omdat Fosse mij niet als van buitenaf laat kijken naar een getroebleerd kunstenaarsbrein maar mij er juist rechtstreeks in onderdompelt. Maar ook omdat zijn stijl voor mij bijna hypnotiserend werkt, en mij door zijn herhalingen en subtiele verschuivingen net zo meesleept als de 'minimal music' van Philip Glass. Of als het werk van Beckett, met wie Fosse wel wordt vergeleken. Zelf vond ik dit boek lang niet zo veeleisend als zijn reputatie: ik moest wennen aan deze stijl en de getroebleerde melodie ervan, maar toen ik mij eraan had overgegeven las het boek als een trein. Alleen, ik kan mij voorstellen dat veel lezers zich niet aan deze stijl kunnen of willen overgeven, en voor hen is dit boek volkomen onleesbaar.

Met citaten valt dit niet optimaal toe te lichten, want Fosse bereikt zijn effect niet alleen door zijn reeksen van repetitieve zinnen maar ook doordat die zinnen later weer herhaald of juist van betekenis veranderd worden door andere reeksen van repetitieve zinnen. Maar toch een voorbeeld, om althans een provisorische indruk te geven. Situatie: Lars Hertervig, bladzijden lang verlamd van twijfel op zijn bed liggend en in zijn hoofd malend over wat zijn leermeester Hans Gude zal vinden van een van zijn schilderijen, wordt op zijn gehuurde kamer bezocht door Helene, de 15-jarige dochter van zijn hospita, op wie hij hulpeloos en intens verliefd is. Hun dialoog gaat in korte, heel spaarzame zinnen waarin alles alleen tussen de regels door wordt gezegd, maar die dialoog wordt overwoekerd door de eindeloos voort stromende innerlijke monoloog van Lars. In die monoloog zegt Lars bovendien van alles tegen Helene, terwijl hij in werkelijkheid veel daarvan niet tegen haar uitspreekt. Bovendien neemt Lars' toch al niet geringe paniek en twijfel nog toe zodra hij van Helene hoort dat hij zal moeten verhuizen, omdat Helenes moeder en vooral haar oom vinden dat hij weg moet. Hij wordt kortom op straat gezet, en zal Helene nooit meer mogen zien: precies dat komt Helene hem aarzelend vertellen. Hertervigs toch al wankelende wereld stort uiteraard verder in. Mede daardoor misschien slaan dan wanen en hallucinaties toe: "En ik kijk je aan en ik zie je witte jurk tot iets wits worden, tot iets wits wat zich beweegt en jouw jurk wordt en dan beweegt dat witte zich naar mij toe, het wit komt steeds dichterbij en dan, plotseling, is er iets zwarts in al dat witte en dan zie ik een wit en zwart kledingstuk voor me en het kledingstuk komt op me af, beweegt zich dan plotseling van me af. En dan splitst het zich. En de kleren bewegen zich naar me toe, dan weer van me af. De kleren zijn wit, zwart. De kleren bewegen zich naar me toe, dan weer van me af. De kleren bewegen, bewegen zich en komen op me af. Nee, niet doen, zeg ik". En, even later: "En de kleren proberen zich in mijn mond te persen. Ik breng mijn hand naar mijn mond, probeer de kleren eruit te trekken, want ik moet de kleren toch uit mijn mond trekken! de kleren mogen me niet verstikken! ik moet de kleren uit mijn mond trekken, dat moet! en ik breng mijn hand naar mijn mond, trek hard, maar de kleren verdwijnen."

Goed, veel lezers zullen bij zulke passages meteen afhaken. Of ze zijn al eerder afgehaakt door de woordenstromen die aan deze passage vooraf gaan. En dat is volkomen legitiem. Maar ik vind dit prachtig. Bijvoorbeeld door het jachtige en koortsachtige effect van het steeds herhaalde "en". Maar ook door al die uitroeptekens die niet door een woord met hoofdletter worden gevolgd maar door een woord met kleine letter: alsof de zin ondanks al zijn uitroeptekens maar doorloopt en doorloopt, net als Lars' melancholieke en getroebleerde brein. Prachtig vind ik ook hoe je van binnenuit de wanen meebeleeft, zonder enig filter en zonder de distantie van een analytische verklaring door een alwetende auteur. De obsessieve innerlijke monologen van Lars Hertervig zijn voor mij zelfs verontrustend herkenbaar: zo denk ik heel soms ook, als ik voor even in paniek ben en mijn bescherming van rationele reflectie los laat, zo ben ik ook als ik irrationeel piekerend zit te malen in mijn hoofd en dat niet weet te stoppen. Lars Hertervig is continu zo, wij niet, maar in zijn totale vreemdheid en andersheid is hij ons in mijn beleving toch niet volkomen onbekend. Helaas. Zelfs niet in de passages waarin Lars, inmiddels opgenomen in een gesticht, obsessief de uitroep "alle vrouwen zijn hoeren" herkauwt in zijn hoofd en tegelijk even obsessief zijn geliefde Helene aanroept. Soms zelfs even denkend dat zij, de geïdealiseerde en mijlenver van hem verwijderde Helene, ineens verschijnt in het gesticht en hem met woord en gebaar troost. Zo ben ik ook, als ik even totaal in de put zit, in de war ben, en al mijn remmingen verlies. Ik kan dan ook zo wanhopig denken "was zij maar hier", zodanig intens dat zij er voor even ook echt lijkt te zijn. En degene die zegt "ik herken dat niet", die liegt. Volgens mij. Kortom: ik vind het fascinerend en reteknap dat Fosse ons zo overtuigend dwingt om ons in te leven in een getroebleerd, verontrustend vreemd en tegelijk helaas deels ook verontrustend herkenbaar hoofd.

Bovendien, hebben Hertervigs wanen niet ook een vreemd soort poëtische kracht, een droomachtige artistieke geladenheid, een merkwaardige schoonheid en pregnantie? Natuurlijk, je bent behoorlijk gek als je kleren door de ruimte ziet vliegen die zelfs een mens aanvallen. Maar tegelijk verbeelden de vliegende, agressieve kleren ook prachtig hoe Hertervigs toch al fragiele wereld nog verder afbrokkelt en hoe alles zijn toch al wankele vertrouwdheid (en wat is nou vertrouwder dan kleren) nog meer verliest. En hoe die wereld bovendien fragmenteert, al zijn toch al fragiele samenhang kwijtraakt. Ik lees die wanen dus ook als een soort metafoor, als een surrealistisch of droomachtig beeld dat ook geschilderd had kunnen zijn, bijvoorbeeld door de schilder Hertervig. Ik voel bijvoorbeeld een esthetische sensatie door de beschrijving dat zuivere, geïdealiseerde wit van Helenes jurk dat, in Hertervigs koortsachtige hoofd, met "iets zwarts" wordt vermengd. De kleren worden wit, zwart, zo staat er: alsof de oom van Helene, in het zwart gekleed en met zwarte ogen en zwarte baard, het witte - zuiverheid symboliserende- beeld gaat besmetten van Helene. Die oom is de kwade genius achter Helenes bericht dat Hertervig verhuizen moet, temeer omdat Hertervig zich inbeeldt dat die oom Helene seksueel begeert: Fosse had dus 'gewoon' kunnen schrijven "Die rotoom zit overal achter, dacht Hertervig". Maar hij kiest voor het meer indringende en kunstzinnige beeld van het zwart dat het wit doordesemt: een beeld dat beter past bij Hertervigs verwarring, maar volgens mij ook beter bij Hertervigs artisticiteit. Een beeld bovendien dat door latere passages in het boek voor mij nog aan kracht en lading wint: door de associaties met de zwarte kledij van de Quakers (en dus het verstikkende Quaker- milieu waarin Hertervig is opgegroeid), door de naar hem starende beschuldigende en bespottende ogen (zwarte pupillen in witte oogbol) die Hertervig op enig moment overal meent te zien rond zweven, enzovoort.

Door de poëtische en artistieke kracht van Hertervigs innerlijke woordenstroom rijst bij mij ook de vraag: wil Fosse suggereren dat Hertervigs waanzin nauw verbonden is met zijn artistieke sensibiliteit, en dat de Goddelijke inspiratie die hij lijkt te voelen nauw samenhangt met zijn melancholieke verwarring? In sommige passages lijkt Hertervig dat verband zelf wel te leggen,zij het half bewust en zonder reflectie. Bijvoorbeeld in de volgende, waarin hij over zichzelf mijmert in een vervreemde hij- vorm, en ook letterlijk zegt dat hij niet langer bij zichzelf is, alsof hij zichzelf op dat moment niet als een ik herkent. Die passage gaat als volgt: "Hij, Lars uit Hattarvag, heeft zijn armen om Helene Winckelmann heen geslagen en hij is zo rustig, vervuld van iets waarvan hij niet weet wat het is. Lars Hertervig is bij Helene Winckelmann. En hij is niet langer bij zichzelf, hij is bij haar. Hij is ergens waarvan hij niet weet wat het is. Hij is bij haar. Hij heeft zijn armen om haar heen geslagen en dan slaat zij haar armen om hem heen. En hij drukt zijn gezicht in haar haar, tegen haar schouder. Hij staat ergens waar hij nog nooit eerder heeft gestaan, waarvan hij niet weet wat het is en hij, de landschapsschilder Lars Hertervig, heeft geen idee waar hij staat, maar dan dringt het tot hem door, dan weet hij het, dan weet hij dat hij ergens staat wat zijn schilderijen zoeken, wat in zijn schilderijen zit als hij op zijn best schildert, daar staat hij nu, weet hij, want waar hij nu is, daar is hij eerder al dichtbij geweest, maar nog nooit eerder is hij er echt geweest, zoals op dit moment, waar hij, de schilder Lars Hertervig, nu staat en door Helene Winckelmanns haar ademt. Hij blijft daar staan, in haar licht, in iets dat hem vervult". Schilderkunst die tast naar een onvatbaar "ergens", beschreven in een woordenstroom die door al zijn bezwerende herhalingen en omcirkelingen van iets ondefinieerbaars al even tastend is. Is Hertervigs waanzin, waardoor hij dimensies ziet die anderen niet ziet maar die hij zelf ook niet vatten kan, dan niet ook de sensibiliteit van de schilder die dingen ziet die u en ik niet opmerken? En is de stijl waarin Fosse Hertervigs brein aan ons toont wellicht niet eveneens een vorm van kunstzinnige sensibiliteit, of op zijn minst een poging om het tastende en zoekende karakter van die sensibiliteit te bewaren?

In hun korte, maar heel informatieve voorwoord citeren de vertalers een mooie uitspraak van Fosse: "Voor mij is het fascinerende dat schrijven uit een plaats in mij of buiten mij komt waar ik niet veel over weet". Dat lijkt in mijn beleving sterk op hoe Hertervig zijn schilderkunst beleeft. De vertalers zeggen bovendien dat het Fosse gaat om "een ervaren tussen de regels, achter de woorden, in de stiltes van het bestaan". Ook dat komt sterk overeen met het vervullende licht dat Hertervig in het citaat hierboven beschrijft, en met de stijl waarin Fosse Hertervigs ervaring evoceert. Kortom, ik neig er toe mijn vragen hierboven allemaal met "ja" te beantwoorden.

Bovendien, in het korte derde en afsluitende deel van "Melancholie I" wordt dit ook bevestigd door de middelmatige schrijver Vidme, verre verwant en bewonderaar van Hertervig. Vidme denk allereerst dat zelfs hijzelf, als middelmatig schrijver, ziet wat de meeste mensen niet zien. Maar Hertervig kon dat volgens hem nog veel beter: het licht in diens schilderijen is volgens Vidme een openbaring van het goddelijke. Waarbij dat goddelijke niet een transparante waarheid vertegenwoordigt, maar een radicaal niet- weten, een besef van totale onkenbaarheid. Voor Vidme is de wereld verstoken van diepere zin: "De blauwe zee en de blauwe lucht. De ondoordringbare duisternis. En dan een kerk, een gebedshuis, op wat rotsen. Een kerkhof in duisternis en regen. En dat alles moet een diepere betekenis hebben". Een dominee, als man van god, is voor hem vooral van waarde als "iemand die zo doordrongen is van smart en wijsheid dat hij de oude wijsheden wist te omzeilen". En: "geloven is toch dat je het niet zeker weet, het is juist onzeker zijn, het is in verwondering leven, waarbij je openingen naar een licht ziet, waarbij je iets ziet dat je niet begrijpt. Het is een licht en verwondering die je niet begrijpt". Dat niet- begrijpen komt ook duidelijk tot uiting in Vidmes dooltocht, en in zijn onvermogen om aan zijn boek over Lars Hertervig te beginnen. Het komt pregnant naar voren in het licht dat Hertervig, niet begrijpend en vergeefs, poogt te vangen in zijn schilderkunst. En het spat van alle pagina's in dit boek, door de woordenstroom vol herhalingen van Fosse, want al die herhalingen tasten vergeefs naar een kern. Of schorten die kern zelfs steeds meer op.

Ik hou van literatuur die mijn zekerheden ondermijnt, zodat ik minder begrijpend naar binnen en naar buiten kijk en andere dingen zie. Daarom ben ik heel enthousiast over dit zeer veel verwondering oproepende boek. Dit is dus zeker niet mijn laatste Fosse. Misschien moet ik de Engelse vertaling van "Melancholie II" gaan bestellen?

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Wanneer een bekende influencer wordt ontvoerd is het aan herstellend criminoloog Jackie Laurijssen de taak om haar veilig terug te halen. Schrijf je nu in voor de Hebban Leesclub.