Lezersrecensie
Geluk is wanneer alles voorbij is
Je merkt meteen dat Tommie Goerz in de kern misdaadauteur is: hij weet precies hoe hij spanning moet vasthouden. Hij is een meester in het schetsen van sferen en personages.
Door de sneeuw is een beetje van alles, omdat alles met elkaar verbonden is. Ieder verhaal van de dorpsbewoners vormt een schakeltje in het geheel, en samen grijpen ze in elkaar om het volledige verhaal te vertellen.
Net zoals iedere schakel in de plot, houdt ook de taal de lezer vast, hoewel het verhaal tot het einde toe nauwelijks lijkt te vorderen. En hoewel er in deze roman geen moorden worden gepleegd, wil dat niet zeggen dat er geen doden vallen. De dood sijpelt door de pagina’s heen. Zo is het leven nu eenmaal: mensen sterven altijd en overal.
Door de sneeuw is niet dik; misschien wil het daarmee juist benadrukken dat het een boek is over uitstervende werelden. Een wereld die sterk verbonden is met rituelen en tradities. Iets wat op het platteland en in kleine dorpen nog altijd voelbaar is, maar in stedelijke omgevingen grotendeels in de vergetelheid is geraakt.
Terwijl de sneeuw in steeds grotere vlokken blijft vallen, staat Max lang voor het raam. Hij kijkt naar zijn appelbomen in de tuin: de Martini, de Rijnlandse kromstelen. Hij mijmert. Hij denkt aan Schorsch, zijn enige echte vriend, die afgelopen herfst, zoals elk jaar, nog appels had geplukt. Nu is Schorsch dood; hij ligt in zijn huis. In het dorp hoort men de doodsklok luiden. Gunda (een vrouw uit het dorp) luidt alleen nog maar wanneer de dood haar daartoe opdraagt.
Max rouwt in stilte. De dood is een constante metgezel geworden. Het dorp waar hij geboren is, is al lang geleden begonnen te sterven; geen winkel, geen bakker, geen slager meer. Op een gegeven moment is alles verdwenen. Hij legt af en toe een blok hout in de kachel, leest geen krant en volgt het nieuws niet.
Max moet natuurlijk naar de wake. De mannen waken tot middernacht, daarna nemen de vrouwen het over tot in de vroege ochtend, en pas dan komt de begrafenisondernemer.
“Het is nu eenmaal zo. Zoals God het wil.”
“Zoals God het wil.” Daarmee was alles gezegd.
Alles lijkt ondergedompeld in een grote vrede en sereniteit, zelfs die wandelaar uit de stad, die Max uitnodigt om… (hier lijkt een deel van de zin te ontbreken). Max denkt terug aan de solidariteit tussen de inwoners, een tijd waarin alles door iemand gerepareerd kon worden, waarin ambachten oneindig leken, maar waarin je vooral geen vragen mocht stellen, want als kind riskeerde je anders “een flink pak slaag”. Ook een stadsbewoner uit de nieuwe wijk vraagt in de herberg, waar uitsluitend mannen aan tafel zitten, hoe hij de regels van het dorp kan leren kennen en respecteren. Niets, luidt het antwoord. Je moet ze gewoon kennen. En leren zwijgen.
“De muren van het schoolgebouw waren ingestort, maar de muur van stilzwijgen stond nog overeind. Zo was het in het dorp.”
Het verhaal is heel reëel; de nostalgie is tussen de witruimte van de regels bijna vloeibaar. Het platteland is geen idylle, maar een wereld die ons door de vingers glipt, die bijna uitgestorven is en waarvan de vanzelfsprekendheden voor velen niet meer te begrijpen zijn. Een wereld die voorgoed oplost wanneer de laatste ouderen zijn gestorven.
Net zo rustig als de titelafbeelding is ook het verhaal over leven en sterven. De schrijfstijl grijpt je vanaf de eerste pagina: korte zinnen vol emotie, eerlijk, aangrijpend en eenvoudig. Perfect passend bij de handelingen, de hoofdpersonen, de taal, de denkpatronen en de tijd waarin de roman zich afspeelt.
Door de sneeuw is een beetje van alles, omdat alles met elkaar verbonden is. Ieder verhaal van de dorpsbewoners vormt een schakeltje in het geheel, en samen grijpen ze in elkaar om het volledige verhaal te vertellen.
Net zoals iedere schakel in de plot, houdt ook de taal de lezer vast, hoewel het verhaal tot het einde toe nauwelijks lijkt te vorderen. En hoewel er in deze roman geen moorden worden gepleegd, wil dat niet zeggen dat er geen doden vallen. De dood sijpelt door de pagina’s heen. Zo is het leven nu eenmaal: mensen sterven altijd en overal.
Door de sneeuw is niet dik; misschien wil het daarmee juist benadrukken dat het een boek is over uitstervende werelden. Een wereld die sterk verbonden is met rituelen en tradities. Iets wat op het platteland en in kleine dorpen nog altijd voelbaar is, maar in stedelijke omgevingen grotendeels in de vergetelheid is geraakt.
Terwijl de sneeuw in steeds grotere vlokken blijft vallen, staat Max lang voor het raam. Hij kijkt naar zijn appelbomen in de tuin: de Martini, de Rijnlandse kromstelen. Hij mijmert. Hij denkt aan Schorsch, zijn enige echte vriend, die afgelopen herfst, zoals elk jaar, nog appels had geplukt. Nu is Schorsch dood; hij ligt in zijn huis. In het dorp hoort men de doodsklok luiden. Gunda (een vrouw uit het dorp) luidt alleen nog maar wanneer de dood haar daartoe opdraagt.
Max rouwt in stilte. De dood is een constante metgezel geworden. Het dorp waar hij geboren is, is al lang geleden begonnen te sterven; geen winkel, geen bakker, geen slager meer. Op een gegeven moment is alles verdwenen. Hij legt af en toe een blok hout in de kachel, leest geen krant en volgt het nieuws niet.
Max moet natuurlijk naar de wake. De mannen waken tot middernacht, daarna nemen de vrouwen het over tot in de vroege ochtend, en pas dan komt de begrafenisondernemer.
“Het is nu eenmaal zo. Zoals God het wil.”
“Zoals God het wil.” Daarmee was alles gezegd.
Alles lijkt ondergedompeld in een grote vrede en sereniteit, zelfs die wandelaar uit de stad, die Max uitnodigt om… (hier lijkt een deel van de zin te ontbreken). Max denkt terug aan de solidariteit tussen de inwoners, een tijd waarin alles door iemand gerepareerd kon worden, waarin ambachten oneindig leken, maar waarin je vooral geen vragen mocht stellen, want als kind riskeerde je anders “een flink pak slaag”. Ook een stadsbewoner uit de nieuwe wijk vraagt in de herberg, waar uitsluitend mannen aan tafel zitten, hoe hij de regels van het dorp kan leren kennen en respecteren. Niets, luidt het antwoord. Je moet ze gewoon kennen. En leren zwijgen.
“De muren van het schoolgebouw waren ingestort, maar de muur van stilzwijgen stond nog overeind. Zo was het in het dorp.”
Het verhaal is heel reëel; de nostalgie is tussen de witruimte van de regels bijna vloeibaar. Het platteland is geen idylle, maar een wereld die ons door de vingers glipt, die bijna uitgestorven is en waarvan de vanzelfsprekendheden voor velen niet meer te begrijpen zijn. Een wereld die voorgoed oplost wanneer de laatste ouderen zijn gestorven.
Net zo rustig als de titelafbeelding is ook het verhaal over leven en sterven. De schrijfstijl grijpt je vanaf de eerste pagina: korte zinnen vol emotie, eerlijk, aangrijpend en eenvoudig. Perfect passend bij de handelingen, de hoofdpersonen, de taal, de denkpatronen en de tijd waarin de roman zich afspeelt.
1
Reageer op deze recensie
