Meer dan 5,3 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Intrigerende open plekken

Nico van der Sijde 06 september 2020
A. Alberts, winnaar van de P.C. Hooftprijs in 1995, wordt vaak gezien als de onovertroffen grootmeester van de suggestie. Zelf zou ik hem de maestro van de open plekken willen noemen. Bijna al zijn verzamelde verhalen en (korte) romans hebben namelijk een open eind, en een al even open begin en middenstuk. Ze omcirkelen bovendien verlangens of emoties die nooit concreet worden benoemd, maar alleen tussen de regels worden aangeduid, en dan zo indirect en open dat ze altijd ongrijpbaar blijven en ambigu. Misschien is die vage ongrijpbaarheid zelfs wel een belangrijk thema, misschien gaat het in de verhalen en romans vooral om de ongrijpbare terloopsigheid en onzekerheid van het hele bestaan. Of om de ervaring dat alles je ontglipt, en dat elk fenomeen en elke persoon en elk leven nooit meer is dan een vage omtrek die vervolgens ook nog eens verdwijnt. En daarnaast wordt steeds verlangd naar 'het noorden": een onbereikbaar daarginds, een soort niet in woorden te vatten stilte, rust, vergetelheid. In Alberts proza is dus vaak sprake van gevoelens van gemis in combinatie met verlangen naar de onbestemde open plek. En dat in proza dat vaak van de open plekken is doordesemd.

Een van de mooiste korte romans, het 60 bladzijden tellende "De honden jagen niet meer", begint met de zin "Ze naderden de noordelijke grens van de vlakte". "Ze" duidt op een troep honden, "de vlakte" wordt in een serie negaties beschreven zodat zowel die vlakte als de noordelijke grens ervan steeds vager wordt. En dat jagen naar een vage, zich terugtrekkende grens staat in het teken van ongrijpbaar verlangen: "De honden joegen in de richting van het noorden. Ze deden dat waarschijnlijk uit verlangen naar een helderder licht, desnoods naar een helderder avondlicht. Soms raakten ze even in verwarring als ze aankwamen op een open plek. Dan hielden ze in en ze begonnen weer te blaffen tot de voorste honden het bos verder inrenden. De anderen volgden en alles werd weer stil, behalve het blad op de grond. Eindelijk was in het noorden witter licht te zien. Witter licht dan het groene licht van de hemel van bladeren. De honden begonnen opnieuw te blaffen. Ze joegen harder en harder en ze bleven blaffen, ook nog toen ze tussen de laatste bomen stilstonden. Ze moesten, want er was geen grond meer om verder te jagen. De grond had opgehouden". Prachtig vind ik dat: honden die "waarschijnlijk (!) uit verlangen naar helderder licht" jagen en jagen, en daarmee pas ophouden als de grond "had opgehouden". Wat ze dan zien is inderdaad het tegendeel van vaste grond: "Geen grond, maar diep beneden hen lag een glinsterend oppervlak. De honden hadden de lichte hemel bereikt, en die hemel was zowel boven als beneden [...] . Ze begonnen te blaffen. Het geblaf werd een gehuil. De achterste honden renden het bos in. Het gehuil werd langzamerhand weer geblaf, steeds minder en eindelijk werd alles weer stil. Volkomen stil, want ook het blad op de grond bewoog niet meer". Aldus eindigt het verhaal van de jagende honden, in onbestemde stilte. Het was een parabel, kennelijk, maar wat zegt hij ons? Iets over onbestemd verlangen en al even onbestemde rusteloosheid? "De honden jagen niet meer" heet de roman, en de honden bereiken het punt dat ze niet meer jagen omdat de grond ophoudt. Maar wat ze zien is volstrekte openheid: oppervlak dat in oppervlak spiegelt. En dat is niet hun eindpunt, want ze draaien om en rennen terug...... Tot in het oneindige? Tot de dood erop volgt?

Een raadselachtige parabel kortom, en zonder sleutel. Die nog raadselachtiger wordt doordat het verband met de rest van het verhaal eveneens open wordt gelaten. Want na deze raadselachtige intro van anderhalve pagina gaat de roman verder over een raadselachtige langwerpige gestalte in die glinsterende vlakte: een schip, met daarop een kapitein, zijn vrouw en zijn zoon. Hun namen weten we eerst niet: het zijn vage omtrekken, ook al wordt hun anonimiteit later opgeheven. Het verhaal dat zich rondom deze personages ontrolt is bovendien weer vol suggestie en intrigerende openheid, en ik ga dat niet bederven door een samenvatting van de grote lijnen (die er trouwens nauwelijks zijn). Maar over zeelui, zoals de kapitein, wordt gezegd: "[E]lke keer als ze van daarginds zijn teruggekomen, hebben ze iets achtergelaten. Niets verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die horizon bestaat". De kapitein wordt dus na elke vaart en bij elke thuiskomst leger. Misschien net als de honden in het parabelachtige begin, die misschien ook steeds leger worden naarmate ze vaker het punt bereiken waarop "de grond ophoudt"? Of is het juist zo dat de kapitein zijn eigen verlangen naar het noorden in zichzelf onderdrukken moet, aangezien het varen op open zee meer en meer vervangen wordt door koopvaart en handel? Hoe dan ook maakt dat parabelachtige begin wel de toenemende leegte van de kapitein voor mij beter voelbaar. Maar dat geldt nog meer voor allerlei open plekken in de tekst zelf, waarin we onwillekeurig merken dat hij wel weer thuis is maar er niet echt helemaal is. Een gevoel van verdwijnen dat nog weer versterkt wordt door allerlei andere subtiele verdwijningen in de tekst, zoals de diverse momenten dat de vrouw van de kapitein bijna zonder het te merken merkt dat het leven haar geleidelijk ontglipt. De hele roman staat op ongelofelijk subtiele wijze in het teken van geleidelijke verdwijning en toenemende vergetelheid. Maar eindigt dan, voor mij totaal onverwacht, met een wanhoopskreet waarbij ik het echt totaal niet droog hield. Wanhoop over die verdwijning, over de stilte waarnaar de kapitein wellicht verlangde maar die hij en zijn vrouw ook vreesden. Verdriet over het gemis. En dat verdriet wordt volgens mij juist extra voelbaar omdat het gemis eerder zo onnadrukkelijk, impliciet, tussen de regels door en dus met veel terughoudendheid is getoond.

Maar hoe werkt dit? En waarom? Ik weet dat nog steeds niet. Maar Willem Jan Otten zegt het heel mooi: "Dit is [...] zoiets als een credo: gij zult geen gevoel ooit met name noemen. Doet u dat wel, dan is het een woord geworden, een frase, en niet iets wat door de lezer zelf wordt ondergaan als een ervaring. Voor de slechte verstaander, die door de uitspreekcultuur van dit moment, waarin mensen zo dikwijls al uitroepen dat ze van elkaar weten wat ze voelen omdat ze het zelf ook, precies zo, voelen, lijkt Alberts dan ook een afstandelijk schrijver. In werkelijkheid gaat het hem, meer dan welke Nederlandse schrijver dan ook, om ervaring. Alleen: hij wil ervaring veroorzaken, niet articuleren" (zie "De voetstappen van het geheugen" , op dbnl.org). Juist door ervaringen open te laten en niet te benoemen articuleert Alberts die ervaringen bij de lezer. Bij Willem Jan Otten althans. En bij mij. Juist door vergetelheid en gemis alleen te omcirkelen en niet concreet in te vullen, articuleert Alberts bij mij gevoelens van vergetelheid en gemis. Juist door het vergeefse verlangen naar het noordelijke "daarginds" zo suggestief te beschrijven en het nooit exact te benoemen bereikt Alberts dat ik meevoel met dat verlangen. Zonder het zelf te kunnen of willen benoemen.

Die kracht van de suggestie is voor mij het grootst in "De honden jagen niet meer". Maar ook de verhalenbundel "De eilanden" en de korte romans "De bomen", "De vergaderzaal", "Het zand voor de kust van Aveiro" en "De vrouw met de parasol" vond ik heel intrigerend. En ook de werken die ik nu niet noem zijn zeker niet verkeerd. Het was bovendien heel aardig om al dit verzameld proza achter elkaar te lezen, en tegelijk op dbnl.org diverse mooie stukken over dit proza te bekijken, van m.n. Willem Jan Otten, Graa Boomsma, Kees Fens en Willem Anker. Ik vond het opmerkelijk hoe dit proza mij boeide en ontroerde, juist door alleen te omcirkelen of te suggereren. Ik vond het intrigerend hoe ik meer en meer ging meevoelen met het verlangen naar het noorden, en minder en minder kon benoemen wat dit verlangen precies is. Zoals ik ook steeds weemoediger werd vanwege al het alleen maar aangeduide gemis. Veel mensen vinden Alberts' werk te schimmig en te onbestemd. Dat snap ik. Maar ik heb het met veel plezier gelezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Deze thriller trekt je razendsnel mee in een complot met onbetrouwbare staatslieden met hun eigen agenda's, internationale conflicten en hoogoplopende bedreigingen voor de samenleving.