Lezersrecensie
De klassieker van de absurde idiotie
"De lotgevallen van de brave soldaat Svejk" is een wereldberoemde klassieker, zo eentje die je gelezen 'moet' hebben. Dat heb ik nu dan eindelijk gedaan, in de goed leesbare vertaling van Roel Pieters, die een heel verhelderend nawoord bevat van kenner en meestervertaler Kees Mercks. Ook de vele illustraties van Josef Lada zijn gelukkig opgenomen, waardoor het boek soms als een beeldverhaal leest. En ik vermaakte mij prima met dit volkomen absurdistische beeldverhaal en de aanstekelijke idiotie ervan. Ook al is het onvoltooid gebleven, door de voortijdige dood van Jaroslav Hasek. En ook al is de absurdistische idiotie op het eind wel wat vermoeiend: Hasek is echt de keizer van het ongerijmd idiote terzijde en van de volmaakt absurdistische grap, maar 863 bladzijden idiotie vond ik wel wat veel. Maar ja, aan de andere kant vond ik die idiotie vaak wel heel vermakelijk. En ook indrukwekkend en enerverend, door de ongelofelijke zwartgalligheid ervan.
Svejk is een Tsjechische sjacheraar die vlak na de start van WO I dienst moet nemen in het Oostenrijks- Hongaarse leger. Wat de start is van allerlei maffe voorvallen en omzwervingen, waarin Svejk op volkomen bizarre wijze steeds net niet het oorlogsfront bereikt. Bovendien brengt hij zijn meerderen redelijk tot wanhoop door hun bevelen al te letterlijk uit te voeren, of door er met ogenschijnlijk volkomen trouwhartige idiotie op te reageren, of door te antwoorden met wijdlopige anekdotes die totaal niet slaan op wat er zojuist werd bevolen. Zo steekt zijn luitenant Lukas een heel betoog af over de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid die hij van Svejk verwacht, om dan ineens te merken dat Svejk niet naar hem maar naar iets anders kijkt. Als hij vervolgens vraagt waar Svejk zo aandachtig naar kijkt, ontstaat de volgende scene: "Svejk keek vol belangstelling opzij naar de wand, waar een kooi met een kanarie hing en antwoorde, terwijl hij zijn goedhartige ogen weer op de luitenant richtte, op milde en goedmoedige toon: 'Melde gehorsamst: daar hangt een Harzer kanarie, luitenant'. De luitenant wilde iets venijnigs debiteren, maar toen hij de onschuldige uitdrukking in Svejks ogen bemerkte kwam hij niet verder dan: 'De eerwaarde heeft je aanbevolen als een kolossale uil en ik denk dat hij verdomme nog gelijk had ook'. 'Melde gehorsamst: de Eerwaarde zat er dan niet ver naast luitenant, want toen ik voor m'n nummer op was werd ik afgekeurd wegens idioterie - notoire nog wel! Ze ontsloegen niet meer dan twee man uit ons hele regiment, mij en ene kapitein von Kaunitz. Als die op straat liep peuterde hij - met permissie- tegelijk met een vinger van zijn linkerhand in zijn linker neusgat en met eentje van zijn rechter in het rechter. Als ie met ons ging exerceren, dan liet hij ons altijd aantreden, net als bij een defilé, en dan zei hij: 'Hé zeg, soldaten zeg! Denk eraan zeg, dat het vandaag woensdag is zeg, omdat het morgen donderdag is, hé zeg!' ". Luitenant Lukas haalde zijn schouders op als iemand die even niet op de juiste woorden komt om een bepaalde gedachte uit te drukken en er tevergeefs naar zoekt".
Met dit soort idiotie en absurditeit ontregelt Svejk dus voortdurend zijn meerderen. En laat hij ze letterlijk sprakeloos. Is Svejk echt een dommige idioot, of is die idiotie juist een heel slimme strategie? Is het een bewuste act van sabotage of passief verzet, of is het dat alleen bij toeval? Die vraag blijft het hele boek lang onbeantwoord, volgens mij. Maar tegelijk wordt naar mijn idee wel steeds duidelijker dat die idiotie - of: die geniale dommigheid- eigenlijk het enige passende antwoord op de totale absurditeit van WOI, van het Oostenrijks- Hongaarse leger dat - onwetend en zich zeker van de zege wanend- naar een verpletterende nederlaag opmarcheert, en van welke oorlog en welk leger dan ook. Luitenant Lukas, dezelfde luitenant die we in het citaat hierboven helemaal gek zagen worden van Svejk, denkt op een ander moment: "Allemachtig! - maar ja, hoe vaak klets ik niet zelf uit mijn nek! Het verschil ligt alleen aan de draai die ik eraan weet te geven". Luitenant Lukas beseft kortom , zij het slechts voor even, dat Svejks idiotie alleen maar de explicitering en uitvergroting is van zijn eigen idiotie. Veel andere hoge omes hebben dat besef of gevoel niet, maar zouden dat gezien hun erratische gedrag wel moeten hebben. Svejk is een antiheld die zich het hele boek nauwelijks ontwikkelt: in elke situatie verweert hij zich met tot in de idiotie uitvergrote volgzaamheid en met anekdotes die door hun absurde ongerijmdheid bijna cabaretesk aandoen. Hij is bijna een lege huls, en onder al zijn idiotie en anekdotes gaapt een soort existentiële leegte die door de opstapeling van al die anekdotes steeds manifester wordt. Maar die leegte is niet alleen kenmerkend voor Svejk, hij is naar mijn gevoel vooral kenmerkend voor de absurde wereld waarin hij leeft.
Bovendien wordt het hele oorlogsbedrijf belachelijk gemaakt in dit boek, met grappen die steeds satirischer en zwarter worden. De toch al zo pregnante leegte van Svejks anekdotes wordt dus nog eens aangelengd met zwartgallige en soms groteske spot. Zoals in passages over een bataljonshistoricus, die alvast probeert een aantal toekomstige vormen van soldatenheroïek bedenkt. Waaronder deze: "[I]k zal vrijwel zeker komen te schrijven over de offervaardige standvastigheid van onze met granaatsplinters doorzeefde manschappen". En ook heeft een van de soldaten nog de volgende, bijna Svejkiaans ongerijmde anekdote in huis: "Bij elk gevecht wordt er toch al flink in de broek gescheten [...]. Kortgeleden vertelde een gewonde maat van me in Budejovice dat ie drie keer achter elkaar in zijn broek had gescheten toen ze naar voren moesten. De eerste keer toen ze vanuit hun dekking over het terrein voor de prikkeldraadversperring kropen, de tweede keer toen ze die begonnen door te knippen, en de derde keer dat het hem dun door de broek liep was toen de Russen met het bajonet op het geweer onder het brullen van Oeraaaa op hen af kwamen stormen. Ze trokken zich terug in hun dekking en toen was er in hun hele peloton niemand te vinden die géén volle broek had. Een dooie, die met zijn voeten naar beneden op de rand van de dekking lag en bij wie een kartets bij het oprukken zijn halve kop er zo gladjes had afgeslagen alsof het met een mes was gebeurd, had in zijn laatste ogenblik zo in zijn broek gescheten, dat het uit zijn broek over zijn schoenen de loopgraaf inliep, samen met zijn bloed. De andere helft van zijn schedel - met de hersens er nog in- lag daar precies onder. Een mens weet maar nooit hoe het hem zal treffen". Tsja, alleen die laatste zin al....... Alsof deze scene zonder die zin al niet grotesk genoeg was...... En dit soort passages zijn bepaald niet zeldzaam in deze vuistdikke roman. Soms waande ik mij daardoor zelfs bijna in de onovertroffen, want volkomen dolzinnige, anti- oorlogsboeken van mijn helden Céline en Pynchon.
Ook had ik soms wat associaties met Franz Kafka, en uit het nawoord van Kees Mercks begreep ik dat die associaties minder gek zijn dan ze op het eerste gezicht lijken. Niet alleen omdat Kafka zelf soms uitbundig moest lachen om de absurdistische scenes uit zijn romans en verhalen, maar ook en vooral omdat alle grappige absurditeiten van Hasek vaak zo'n inktzwarte en beklemmende bodem hebben. Al die ongerijmde terzijdes van Svejk zijn zijpaden, afdwalingen, bewegingen die afleiden van welk rationeel of logisch doel dan ook. En dus dwaalwegen, net zo erratisch als de dwaalwegen van Kafka's anti- helden. Bovendien staat het leger in "De lotgevallen van de brave soldaat Svejk" bijna stijf van de absurde bureaucratie, en van volkomen duistere bevelen via volstrekt onbegrijpelijke telegrammen van niet meer te achterhalen personen. En ten slotte kan iedereen, binnen of buiten het leger, zo maar gearresteerd worden om helemaal niets. Natuurlijk, Svejks reageert op dit alles met volmaakte idiotie, of met idiotie als sabotage of passief verzet, en dat is een heel andere reactie dan die van K. of Josef K uit Kafka's romans. Maar de existentiële leegte en de volmaakte absurditeit van Svejks wereld vind ik bij vlagen toch behoorlijk Kafkaësk. Al heb ik geen idee of Hasek zich dat bewust was of niet.
Volgens mij staat "De lotgevallen van de brave soldaat Svejk" vooral bekend als een heel grappig boek. En ja, ik moest er vaak hard om lachen. Maar minstens zo opvallend vond ik de existentiële leegte die onder die grappen gaapt, de ongerijmdheid en absurditeit die met die grappen wordt benadrukt, en de soms groteske zwartgalligheid. Soms vond ik het boek te wijdlopig en te lang, en zat ik mij dus te vervelen. Maar meestal zat ik te lachen om de leegte en tegelijk te gruwen van de leegte. En vooral daarom vond ik dit een fascinerende roman.
Svejk is een Tsjechische sjacheraar die vlak na de start van WO I dienst moet nemen in het Oostenrijks- Hongaarse leger. Wat de start is van allerlei maffe voorvallen en omzwervingen, waarin Svejk op volkomen bizarre wijze steeds net niet het oorlogsfront bereikt. Bovendien brengt hij zijn meerderen redelijk tot wanhoop door hun bevelen al te letterlijk uit te voeren, of door er met ogenschijnlijk volkomen trouwhartige idiotie op te reageren, of door te antwoorden met wijdlopige anekdotes die totaal niet slaan op wat er zojuist werd bevolen. Zo steekt zijn luitenant Lukas een heel betoog af over de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid die hij van Svejk verwacht, om dan ineens te merken dat Svejk niet naar hem maar naar iets anders kijkt. Als hij vervolgens vraagt waar Svejk zo aandachtig naar kijkt, ontstaat de volgende scene: "Svejk keek vol belangstelling opzij naar de wand, waar een kooi met een kanarie hing en antwoorde, terwijl hij zijn goedhartige ogen weer op de luitenant richtte, op milde en goedmoedige toon: 'Melde gehorsamst: daar hangt een Harzer kanarie, luitenant'. De luitenant wilde iets venijnigs debiteren, maar toen hij de onschuldige uitdrukking in Svejks ogen bemerkte kwam hij niet verder dan: 'De eerwaarde heeft je aanbevolen als een kolossale uil en ik denk dat hij verdomme nog gelijk had ook'. 'Melde gehorsamst: de Eerwaarde zat er dan niet ver naast luitenant, want toen ik voor m'n nummer op was werd ik afgekeurd wegens idioterie - notoire nog wel! Ze ontsloegen niet meer dan twee man uit ons hele regiment, mij en ene kapitein von Kaunitz. Als die op straat liep peuterde hij - met permissie- tegelijk met een vinger van zijn linkerhand in zijn linker neusgat en met eentje van zijn rechter in het rechter. Als ie met ons ging exerceren, dan liet hij ons altijd aantreden, net als bij een defilé, en dan zei hij: 'Hé zeg, soldaten zeg! Denk eraan zeg, dat het vandaag woensdag is zeg, omdat het morgen donderdag is, hé zeg!' ". Luitenant Lukas haalde zijn schouders op als iemand die even niet op de juiste woorden komt om een bepaalde gedachte uit te drukken en er tevergeefs naar zoekt".
Met dit soort idiotie en absurditeit ontregelt Svejk dus voortdurend zijn meerderen. En laat hij ze letterlijk sprakeloos. Is Svejk echt een dommige idioot, of is die idiotie juist een heel slimme strategie? Is het een bewuste act van sabotage of passief verzet, of is het dat alleen bij toeval? Die vraag blijft het hele boek lang onbeantwoord, volgens mij. Maar tegelijk wordt naar mijn idee wel steeds duidelijker dat die idiotie - of: die geniale dommigheid- eigenlijk het enige passende antwoord op de totale absurditeit van WOI, van het Oostenrijks- Hongaarse leger dat - onwetend en zich zeker van de zege wanend- naar een verpletterende nederlaag opmarcheert, en van welke oorlog en welk leger dan ook. Luitenant Lukas, dezelfde luitenant die we in het citaat hierboven helemaal gek zagen worden van Svejk, denkt op een ander moment: "Allemachtig! - maar ja, hoe vaak klets ik niet zelf uit mijn nek! Het verschil ligt alleen aan de draai die ik eraan weet te geven". Luitenant Lukas beseft kortom , zij het slechts voor even, dat Svejks idiotie alleen maar de explicitering en uitvergroting is van zijn eigen idiotie. Veel andere hoge omes hebben dat besef of gevoel niet, maar zouden dat gezien hun erratische gedrag wel moeten hebben. Svejk is een antiheld die zich het hele boek nauwelijks ontwikkelt: in elke situatie verweert hij zich met tot in de idiotie uitvergrote volgzaamheid en met anekdotes die door hun absurde ongerijmdheid bijna cabaretesk aandoen. Hij is bijna een lege huls, en onder al zijn idiotie en anekdotes gaapt een soort existentiële leegte die door de opstapeling van al die anekdotes steeds manifester wordt. Maar die leegte is niet alleen kenmerkend voor Svejk, hij is naar mijn gevoel vooral kenmerkend voor de absurde wereld waarin hij leeft.
Bovendien wordt het hele oorlogsbedrijf belachelijk gemaakt in dit boek, met grappen die steeds satirischer en zwarter worden. De toch al zo pregnante leegte van Svejks anekdotes wordt dus nog eens aangelengd met zwartgallige en soms groteske spot. Zoals in passages over een bataljonshistoricus, die alvast probeert een aantal toekomstige vormen van soldatenheroïek bedenkt. Waaronder deze: "[I]k zal vrijwel zeker komen te schrijven over de offervaardige standvastigheid van onze met granaatsplinters doorzeefde manschappen". En ook heeft een van de soldaten nog de volgende, bijna Svejkiaans ongerijmde anekdote in huis: "Bij elk gevecht wordt er toch al flink in de broek gescheten [...]. Kortgeleden vertelde een gewonde maat van me in Budejovice dat ie drie keer achter elkaar in zijn broek had gescheten toen ze naar voren moesten. De eerste keer toen ze vanuit hun dekking over het terrein voor de prikkeldraadversperring kropen, de tweede keer toen ze die begonnen door te knippen, en de derde keer dat het hem dun door de broek liep was toen de Russen met het bajonet op het geweer onder het brullen van Oeraaaa op hen af kwamen stormen. Ze trokken zich terug in hun dekking en toen was er in hun hele peloton niemand te vinden die géén volle broek had. Een dooie, die met zijn voeten naar beneden op de rand van de dekking lag en bij wie een kartets bij het oprukken zijn halve kop er zo gladjes had afgeslagen alsof het met een mes was gebeurd, had in zijn laatste ogenblik zo in zijn broek gescheten, dat het uit zijn broek over zijn schoenen de loopgraaf inliep, samen met zijn bloed. De andere helft van zijn schedel - met de hersens er nog in- lag daar precies onder. Een mens weet maar nooit hoe het hem zal treffen". Tsja, alleen die laatste zin al....... Alsof deze scene zonder die zin al niet grotesk genoeg was...... En dit soort passages zijn bepaald niet zeldzaam in deze vuistdikke roman. Soms waande ik mij daardoor zelfs bijna in de onovertroffen, want volkomen dolzinnige, anti- oorlogsboeken van mijn helden Céline en Pynchon.
Ook had ik soms wat associaties met Franz Kafka, en uit het nawoord van Kees Mercks begreep ik dat die associaties minder gek zijn dan ze op het eerste gezicht lijken. Niet alleen omdat Kafka zelf soms uitbundig moest lachen om de absurdistische scenes uit zijn romans en verhalen, maar ook en vooral omdat alle grappige absurditeiten van Hasek vaak zo'n inktzwarte en beklemmende bodem hebben. Al die ongerijmde terzijdes van Svejk zijn zijpaden, afdwalingen, bewegingen die afleiden van welk rationeel of logisch doel dan ook. En dus dwaalwegen, net zo erratisch als de dwaalwegen van Kafka's anti- helden. Bovendien staat het leger in "De lotgevallen van de brave soldaat Svejk" bijna stijf van de absurde bureaucratie, en van volkomen duistere bevelen via volstrekt onbegrijpelijke telegrammen van niet meer te achterhalen personen. En ten slotte kan iedereen, binnen of buiten het leger, zo maar gearresteerd worden om helemaal niets. Natuurlijk, Svejks reageert op dit alles met volmaakte idiotie, of met idiotie als sabotage of passief verzet, en dat is een heel andere reactie dan die van K. of Josef K uit Kafka's romans. Maar de existentiële leegte en de volmaakte absurditeit van Svejks wereld vind ik bij vlagen toch behoorlijk Kafkaësk. Al heb ik geen idee of Hasek zich dat bewust was of niet.
Volgens mij staat "De lotgevallen van de brave soldaat Svejk" vooral bekend als een heel grappig boek. En ja, ik moest er vaak hard om lachen. Maar minstens zo opvallend vond ik de existentiële leegte die onder die grappen gaapt, de ongerijmdheid en absurditeit die met die grappen wordt benadrukt, en de soms groteske zwartgalligheid. Soms vond ik het boek te wijdlopig en te lang, en zat ik mij dus te vervelen. Maar meestal zat ik te lachen om de leegte en tegelijk te gruwen van de leegte. En vooral daarom vond ik dit een fascinerende roman.
5
Reageer op deze recensie