Lezersrecensie
Zelfanalyse in beeldtaal en symbolen
Zeepijn (1999) is een persoonlijke zoektocht (later spoorzoeken geheten) naar het waarom van het bepalende beeld in haar leven van de dennenboom of de pijnboom, en daarmee van de Kerst, welke symbool staan voor een soort veiligheid. Ook de zee komt aan bod, via Oostende, en wordt symbolisch voor gevaar. Ze verbinden Charlotte Mutsaers met haar jeugd (ofwel ze halen de Charlotte van toen terug, veel stukjes gaan over een directe beleving van toen).
De verzameling schrijvers die Charlotte Mutsaers erbij betrekt is een interessante toevoeging, door hun bijzondere ideeen, waarbij je kan bedenken dat die ideeen ook weer het verleden kleuren. Ze worden zeer eigen gemaakt (de teksten van Ponge worden bijvoorbeeld in Suchere uit het hoofd geleerd). Ze worden door Charlotte Mutsaers getoond als bevestiging van haar eigen ideeen en ervaringen, geprobeerd wordt niet te vervallen in verering (bij Walser en Michaux is dat wel een beetje zo). Het meest centraal staat ze echter zelf, het is vooral zelfportret, ze is niet alleen de vertaler of journalist.
Bij het volgen van die auteurs is er ook Angst, voor de 50 er die ze dan is (leeftijd kan een doorlopend pad lijken, op weg naar gekte), haar schrijvers zijn - en vooral het begrip oorzaak en gevolg van Lequier maakt haar door hun onvermijdelijkheid angstig - ook mensen die haast onvermijdelijk de geestelijke vernieling in gaan. Begrippen als ‘ding’ en ‘voorwaardelijkheid’ en ‘onttovering’ komen langs en het ‘kind zijn’ is als begrip van iemand die nog geen voorwaardelijkheden heeft ondervonden misschien nog wel de belangrijkste. Die begrippen vormen de basistaal of grammatica zo men wil van Charlotte Mutsaers.
Mogelijk dat Paul Verhaeghe aan Zeepijn nog wel iets verhelderends zou kunnen toevoegen, ware hij de interviewer geweest van het laatste hoofdstuk, zoals hij ook met de kunstenaar Louise Bourgeois deed; het zou hem ook niet moeilijk gemaakt worden want er zijn immers al de symbolen van de pijnboom en de zee, die door Charlotte Mutsaers naar een hoger niveau getild worden dan de gewone werkelijkheid. Zij legt voor de onwetende lezer die ze in Zeepijn vaker zal aanspreken zelf de psychologische link, want haar jeugd begint ermee, zowel in de betekenis die haar vader (Vaatje) aan de kerstboom geeft als het bosje met pijnbomen achter het Belgische landhuis Plantijn van haar grootvader, waar zij vroeger kwamen, en waar zij zich kon terugtrekken, en waar ook de ‘onttovering’ zo hard kon toeslaan toen deze overleed. Van de andere kant is er de zee van water, de zee waar ze niet in durft, het water waar zij als kind bijna in verdronk en waar Vaatje haar uit redde - nadat hij door een neervallende dennenappel op zijn krant opkeek en zag dat ze er niet was. De zee die alleen maar veilig lijkt als er een dennenbos voor staat.
In ‘Brief aan mijn broeder Pinokkio’ is de schrijfster Rosa Mettelstrauch, die aan haar metgezel Pino de belofte doet ‘van A tot Z’ over de pijnbomen en zee te gaan schrijven, voortkomend uit een herinnerd citaat van André Breton, wat inderdaad het begrip moet aansporen voor een dergelijke uitgebreide zoektocht: “Men heeft niets gezegd over de Chirico, zolang men zijn zeer subjectieve kijk op de artisjok, de handschoen, het droge biskwietje of de garenklos niet uit de doeken heeft gedaan’, waarbij ze voorstelt dat zij de Chirico is, een pijnappel op de plaats van de artisjok, en een ranke den op de plaats van de andere drie, wil men haar begrijpen.
Welke schrijvers komen er langs: als belangrijkste denk ik Francis Ponge, die niet alleen het belang van een pijnboom bos La Suchere inzag, maar er ook in wilde doordringen als in een ding, terwijl de beschrijving ervan het oorspronkelijke ding laat verdwijnen.
Dan is er Jules Lequier, de Zwitserse filosoof die een angstige belevenis kreeg toen hij zich als kind bewust werd van de deels bedoelde en toch onvermijdelijke gevolgen van zijn eigen acties. Het ‘Heggeblad’ (1839) is de notitie daarover, voor een deel vertaald in Zeepijn door Charlotte Mutsaers, over de oorzaak en gevolg redenaties met vooral de onvermijdelijkheid van gebeurtenissen. Dat hij opgenomen wordt heeft te maken met de ideeen over het willen blijven zoeken naar oorzaak en gevolg, waarvoor je eigenlijk een kind moet zijn, en niet alles moet accepteren. Het wordt verbonden met een gebeurtenis uit haar eigen jeugd. Daarnaast is er de laatste notitie, tot aan het einde zichzelf, - vertaald door Charlotte Mutsaers- waarin hij de eenzame dennenboom is, wiens afgescheiden hars verlichting geeft, maar er is ook de tak die bloedt (iets anders opgevat door Charlotte Mutsaers). Dit hoofdstuk kun je een aantal keer lezen zonder dat het verveelt.
En Robert Walser, de Oostenrijkse auteur die de dennen zo’n beetje in zijn ziel gegraveerd heeft staan (in een van de twee motto’s die aan Zeepijn vooraf gaat), en die daar ook de dood gevonden heeft, zoals bijna aangekondigd door een schilderij waar hij van hield van zijn broer Karl Walser, Aussicht auf die Alpen, verteld in het laatste hoofdstuk met het interview. Het kan ook alleen maar in het laatste hoofdstuk, want hier komt ook de angst voor de dood nog een keer aan bod, de onherroepelijkheid ervan die uit het oorzaak- gevolg denken lijkt voort te komen. Dan moet men stoppen met de verbeelding, als de verbeelding de angst brengt voor de dood.
Henri Michaux wordt meteen genoemd, zij het kort, in ‘Zee en den als drug’ met daarin ‘Advies met betrekking tot de dennen’ en ‘Advies met betrekking tot de zee’ uit zijn boek ‘De nacht roert zich’ (1938). Diens Zwitserse vriendin Unica Zürn wordt ook gelezen, in het hoofdstuk ‘Niet elke staart zit vol venijn’ , waarin Charlotte Mutsaers haar brieven leest, en waarin de Kerst ervaren wordt als een einde, waarna pas in het jaar erop wat verlichting komt.
Wat betreft de beeldtaal: fraaie voorbeelden, hoe leert Charlotte Mutsaers rekenen, met schoolboek voorbeelden van de drukkerij Plantijn van haar grootvader. Hoe toepasselijk, en daar komt ook nog weer de dichter Morgenstern om de hoek kijken. Soms is het wat zoeken naar een verband; de Oostendse kunstenaar Leon Spilliaert heeft gelukkig ook nog een kerstboom getekend. Hij hoort bij de kerstassociaties die Oostende oproept (en daarmee ook nog kappersassociaties).
Voor de lezer die van bezielde teksten houdt en de angst wil (leren) bezweren met symboliek. Die nog niet van Francis Ponge gehoord heeft (in Frankrijk tot de canon op de middelbare school horend), ook voor die lezer is dit boek.
De verzameling schrijvers die Charlotte Mutsaers erbij betrekt is een interessante toevoeging, door hun bijzondere ideeen, waarbij je kan bedenken dat die ideeen ook weer het verleden kleuren. Ze worden zeer eigen gemaakt (de teksten van Ponge worden bijvoorbeeld in Suchere uit het hoofd geleerd). Ze worden door Charlotte Mutsaers getoond als bevestiging van haar eigen ideeen en ervaringen, geprobeerd wordt niet te vervallen in verering (bij Walser en Michaux is dat wel een beetje zo). Het meest centraal staat ze echter zelf, het is vooral zelfportret, ze is niet alleen de vertaler of journalist.
Bij het volgen van die auteurs is er ook Angst, voor de 50 er die ze dan is (leeftijd kan een doorlopend pad lijken, op weg naar gekte), haar schrijvers zijn - en vooral het begrip oorzaak en gevolg van Lequier maakt haar door hun onvermijdelijkheid angstig - ook mensen die haast onvermijdelijk de geestelijke vernieling in gaan. Begrippen als ‘ding’ en ‘voorwaardelijkheid’ en ‘onttovering’ komen langs en het ‘kind zijn’ is als begrip van iemand die nog geen voorwaardelijkheden heeft ondervonden misschien nog wel de belangrijkste. Die begrippen vormen de basistaal of grammatica zo men wil van Charlotte Mutsaers.
Mogelijk dat Paul Verhaeghe aan Zeepijn nog wel iets verhelderends zou kunnen toevoegen, ware hij de interviewer geweest van het laatste hoofdstuk, zoals hij ook met de kunstenaar Louise Bourgeois deed; het zou hem ook niet moeilijk gemaakt worden want er zijn immers al de symbolen van de pijnboom en de zee, die door Charlotte Mutsaers naar een hoger niveau getild worden dan de gewone werkelijkheid. Zij legt voor de onwetende lezer die ze in Zeepijn vaker zal aanspreken zelf de psychologische link, want haar jeugd begint ermee, zowel in de betekenis die haar vader (Vaatje) aan de kerstboom geeft als het bosje met pijnbomen achter het Belgische landhuis Plantijn van haar grootvader, waar zij vroeger kwamen, en waar zij zich kon terugtrekken, en waar ook de ‘onttovering’ zo hard kon toeslaan toen deze overleed. Van de andere kant is er de zee van water, de zee waar ze niet in durft, het water waar zij als kind bijna in verdronk en waar Vaatje haar uit redde - nadat hij door een neervallende dennenappel op zijn krant opkeek en zag dat ze er niet was. De zee die alleen maar veilig lijkt als er een dennenbos voor staat.
In ‘Brief aan mijn broeder Pinokkio’ is de schrijfster Rosa Mettelstrauch, die aan haar metgezel Pino de belofte doet ‘van A tot Z’ over de pijnbomen en zee te gaan schrijven, voortkomend uit een herinnerd citaat van André Breton, wat inderdaad het begrip moet aansporen voor een dergelijke uitgebreide zoektocht: “Men heeft niets gezegd over de Chirico, zolang men zijn zeer subjectieve kijk op de artisjok, de handschoen, het droge biskwietje of de garenklos niet uit de doeken heeft gedaan’, waarbij ze voorstelt dat zij de Chirico is, een pijnappel op de plaats van de artisjok, en een ranke den op de plaats van de andere drie, wil men haar begrijpen.
Welke schrijvers komen er langs: als belangrijkste denk ik Francis Ponge, die niet alleen het belang van een pijnboom bos La Suchere inzag, maar er ook in wilde doordringen als in een ding, terwijl de beschrijving ervan het oorspronkelijke ding laat verdwijnen.
Dan is er Jules Lequier, de Zwitserse filosoof die een angstige belevenis kreeg toen hij zich als kind bewust werd van de deels bedoelde en toch onvermijdelijke gevolgen van zijn eigen acties. Het ‘Heggeblad’ (1839) is de notitie daarover, voor een deel vertaald in Zeepijn door Charlotte Mutsaers, over de oorzaak en gevolg redenaties met vooral de onvermijdelijkheid van gebeurtenissen. Dat hij opgenomen wordt heeft te maken met de ideeen over het willen blijven zoeken naar oorzaak en gevolg, waarvoor je eigenlijk een kind moet zijn, en niet alles moet accepteren. Het wordt verbonden met een gebeurtenis uit haar eigen jeugd. Daarnaast is er de laatste notitie, tot aan het einde zichzelf, - vertaald door Charlotte Mutsaers- waarin hij de eenzame dennenboom is, wiens afgescheiden hars verlichting geeft, maar er is ook de tak die bloedt (iets anders opgevat door Charlotte Mutsaers). Dit hoofdstuk kun je een aantal keer lezen zonder dat het verveelt.
En Robert Walser, de Oostenrijkse auteur die de dennen zo’n beetje in zijn ziel gegraveerd heeft staan (in een van de twee motto’s die aan Zeepijn vooraf gaat), en die daar ook de dood gevonden heeft, zoals bijna aangekondigd door een schilderij waar hij van hield van zijn broer Karl Walser, Aussicht auf die Alpen, verteld in het laatste hoofdstuk met het interview. Het kan ook alleen maar in het laatste hoofdstuk, want hier komt ook de angst voor de dood nog een keer aan bod, de onherroepelijkheid ervan die uit het oorzaak- gevolg denken lijkt voort te komen. Dan moet men stoppen met de verbeelding, als de verbeelding de angst brengt voor de dood.
Henri Michaux wordt meteen genoemd, zij het kort, in ‘Zee en den als drug’ met daarin ‘Advies met betrekking tot de dennen’ en ‘Advies met betrekking tot de zee’ uit zijn boek ‘De nacht roert zich’ (1938). Diens Zwitserse vriendin Unica Zürn wordt ook gelezen, in het hoofdstuk ‘Niet elke staart zit vol venijn’ , waarin Charlotte Mutsaers haar brieven leest, en waarin de Kerst ervaren wordt als een einde, waarna pas in het jaar erop wat verlichting komt.
Wat betreft de beeldtaal: fraaie voorbeelden, hoe leert Charlotte Mutsaers rekenen, met schoolboek voorbeelden van de drukkerij Plantijn van haar grootvader. Hoe toepasselijk, en daar komt ook nog weer de dichter Morgenstern om de hoek kijken. Soms is het wat zoeken naar een verband; de Oostendse kunstenaar Leon Spilliaert heeft gelukkig ook nog een kerstboom getekend. Hij hoort bij de kerstassociaties die Oostende oproept (en daarmee ook nog kappersassociaties).
Voor de lezer die van bezielde teksten houdt en de angst wil (leren) bezweren met symboliek. Die nog niet van Francis Ponge gehoord heeft (in Frankrijk tot de canon op de middelbare school horend), ook voor die lezer is dit boek.
1
Reageer op deze recensie