Lezersrecensie
Een lyrische autobiografie
Ook dit boek kwam ik tegen via de beschrijving in ‘Ah Triest’ van JP Hinrichs en T Wierema, in dit geval het essay over Scipio Slataper door Evert van Kuijk, getiteld ‘Kus de wilde thijm die leven perst uit de rots’.
‘Il mio carso’ is uit 1912, is opgedragen aan Gioietta (Anna Pulitzer, een van de drie vriendinnen van Scipio die elkaar brieven schreven en die later ook uitgegeven zijn) en bestaat uit 3 delen. Scipio is in Triest geboren en heeft in 1909 als student een serie artikelen geschreven over Triest in het Italiaans, in de net in 1908 opgerichte Florentijnse krant Le Voce. Het oogmerk van die krant is om meer vitaliteit te brengen in wat wel al voor modern doorging. De bijdrage van Scipio is dat het ‘verloren gegane primitieve, barbaarse element in het leven moest terugkomen’ (info van de vertaalster Thea Waanders achterin). Dit element komt zeker terug in Il mio carso, als jeugd ervaring, maar ook in de beschrijving van wat mensen roepen en doen.
Het eerste deel gaat van jeugdherinnering naar de studententijd op het gymnasium van Triest waar hij uiteindelijk niet veel aan heeft in de handelsstad Triest. Van cultuur heeft de jonge Scipio dan weer behoefte aan natuur, een jeugdig verblijf alleen op de berg Kal in het Karstgebergte. Het doet denken aan Una Vita van Italo Svevo, waarin de hoofdpersoon zijn vitaliteit eerst verliest in de handelsbank waar hij werkt en terugkrijgt door achter Triest de natuur in te gaan. Het verblijf op de berg (waar hij ook nog de Sloveense herder treft, de Slavische achtergrond) is maar kort echter, hij ‘stagneert’ er en besluit terug te keren naar Triest met de idee dat een dichter in hem is geboren. Met dat idee trekt hij naar Florence voor een letterkunde opleiding maar uiteindelijk keert hij teleurgesteld weer terug naar Triest en de Karst, de plek van steen, kalksplinters, eigenlijk een plek van pijn. De pijn van de zelfmoord van Anna Pulitzer in mei 1910, nadat ze hem in een afscheidsbrief aanmoedigt te blijven schrijven. Maar het is niet alleen de harde natuur, het is ook de stad Triest waar Scipio kracht uit put. Het is zelfs de vraag of deze autobiografie er geweest was als hij die ervaring niet had gehad, mogelijk als zingeving. Hier is het vitaliteit denken tot lyrische hoogte gestegen maar met een duidelijke reden zichzelf hieruit te redden.
Het eerste deel is mooi, de taal is aangepast aan de ervaring van een kind. Het deed eerst denken aan Elias van Maurice Gilliams, maar is niet zo consequent en is toch meer een herinnerd verleden. Desalniettemin heel fraai en eerlijk. De vertaalster Thea Waanders heeft hier zeker deel aan gehad.
‘Il mio carso’ is uit 1912, is opgedragen aan Gioietta (Anna Pulitzer, een van de drie vriendinnen van Scipio die elkaar brieven schreven en die later ook uitgegeven zijn) en bestaat uit 3 delen. Scipio is in Triest geboren en heeft in 1909 als student een serie artikelen geschreven over Triest in het Italiaans, in de net in 1908 opgerichte Florentijnse krant Le Voce. Het oogmerk van die krant is om meer vitaliteit te brengen in wat wel al voor modern doorging. De bijdrage van Scipio is dat het ‘verloren gegane primitieve, barbaarse element in het leven moest terugkomen’ (info van de vertaalster Thea Waanders achterin). Dit element komt zeker terug in Il mio carso, als jeugd ervaring, maar ook in de beschrijving van wat mensen roepen en doen.
Het eerste deel gaat van jeugdherinnering naar de studententijd op het gymnasium van Triest waar hij uiteindelijk niet veel aan heeft in de handelsstad Triest. Van cultuur heeft de jonge Scipio dan weer behoefte aan natuur, een jeugdig verblijf alleen op de berg Kal in het Karstgebergte. Het doet denken aan Una Vita van Italo Svevo, waarin de hoofdpersoon zijn vitaliteit eerst verliest in de handelsbank waar hij werkt en terugkrijgt door achter Triest de natuur in te gaan. Het verblijf op de berg (waar hij ook nog de Sloveense herder treft, de Slavische achtergrond) is maar kort echter, hij ‘stagneert’ er en besluit terug te keren naar Triest met de idee dat een dichter in hem is geboren. Met dat idee trekt hij naar Florence voor een letterkunde opleiding maar uiteindelijk keert hij teleurgesteld weer terug naar Triest en de Karst, de plek van steen, kalksplinters, eigenlijk een plek van pijn. De pijn van de zelfmoord van Anna Pulitzer in mei 1910, nadat ze hem in een afscheidsbrief aanmoedigt te blijven schrijven. Maar het is niet alleen de harde natuur, het is ook de stad Triest waar Scipio kracht uit put. Het is zelfs de vraag of deze autobiografie er geweest was als hij die ervaring niet had gehad, mogelijk als zingeving. Hier is het vitaliteit denken tot lyrische hoogte gestegen maar met een duidelijke reden zichzelf hieruit te redden.
Het eerste deel is mooi, de taal is aangepast aan de ervaring van een kind. Het deed eerst denken aan Elias van Maurice Gilliams, maar is niet zo consequent en is toch meer een herinnerd verleden. Desalniettemin heel fraai en eerlijk. De vertaalster Thea Waanders heeft hier zeker deel aan gehad.
1
Reageer op deze recensie