Lezersrecensie
Een prachtige biografie van een groot schrijver met een klein oeuvre
Frerichs, Lieneke - Nescio
Leven en werk van J.H.F. Grönloh
Uitgeverij van Oorschot, 556 pagina’s
Recent herlas ik na heel lange tijd een viertal verhalen van Nescio (1882-1961): De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en Mene Tekel. En was meteen verkocht. Verhalen van een ongekende schoonheid, geschreven in prachtige taal en meer dan tachtig jaar na dato nog zo goed leesbaar, zo vers! Ik wilde meer van deze man weten en kocht eindelijk deze in 2021 voor het eerst verschenen biografie. Het wonder van Nescio is dat hij met weinig woorden een enorme zeggingskracht bereikt. Frerichs vermeldt dat met evenzovele woorden in haar inleiding. Kees Fens sprak van ‘ogenblik en eeuwigheid’.
Een aardige wetenswaardigheid is dat het cultureel centrum Paradiso van oorsprong huisvesting aan De Vrije Gemeente bood, een stroming waarin niet de bijbel centraal stond maar zedelijke moraal. Maar Nescio was niet onder de indruk en schreef dat hij bij de dienst van die gemeenschap het gevoel kreeg alsof “een gekortwiekte kip aan een hoop biggen” vliegen wilde leren.
Maar goed, na zijn HBS-diploma behaald te hebben in 1899 gaat Frits Grönloh aan de slag als schrijver bij de Twentsche Bontweverij in Hengelo. Dat duurde niet lang en in datzelfde jaar begon hij te schrijven. Opvallend is hoe goed Grönloh al op jonge leeftijd, hij was pas 17, kon schrijven. Schuchter misschien maar al wel in een mooie, haast volwassen stijl. Frerichs spreekt van ‘ouderwetse volzinnen’ maar ik vind dat wel meevallen.
Ook Grönloh dacht na over God maar zou uiteindelijk tot de slotsom komen dat hij niet in een god geloofde. Maar hoe te leven in een wereld zonder God, in een leven zonder God. Voor hem vertegenwoordigde de natuur veel eerder een mystieke ervaring, Nescio als volger van Spinoza. Maar met filosofie hield hij zich niet bezig en hij zou nog vaak over god schrijven, zeker als hij lyrisch werd over de natuur die hem zo na aan het hart lag. Politiek voelde Grönloh zich aangetrokken tot het gedachtegoed van de socialist Frederik van Eeden. En hij voelt zich zielsverwant aan Multatuli.
Na wat omzwervingen en veel sollicitaties wordt Grönloh in 1926 mededirecteur van de Holland Bombay Trading Company. Toch was hij toen al vele illusies rijker. De harde realiteit van het dagelijks bestaan. En hij werd knap lusteloos van zijn werk dat hem afhield van het echte leven en het schrijven. En het zijn ook deze thema’s die nadrukkelijk terugkeren in het schrijven van Nescio. Het werk kon hem soms echt teveel worden, was dit nu het leven? Spleen was dan zijn deel en dan moest hij eruit, de natuur in. Heel fraai is zijn beschrijving van zijn verblijf in Veere, dat hem eindelijk wat verlichting bracht. Dat kon hij wel gebruiken in zijn leven waarin hij kennelijk wel vaker suïcidale gedachten koesterde. Volgens de biograaf waren die vaak ook een gevolg van de ontevredenheid over zijn kunstenaarschap. Bij tijd en wijle had hij weinig fiducie in zijn schrijverstalent. En al zijn karaktereigenschappen en zijn conflicterende gedachten en gevoelens vinden we terug in de hoofdrolspelers van bijvoorbeeld De uitvreter en Titaantjes.
In januari 1911 wordt De uitvreter dan eindelijk gepubliceerd, in De Gids. Grönloh heeft dan het pseudoniem Nescio aangenomen. Al in 1900 schreef hij: “ik ben blij en ben er trotsch op te weten, dat ik niets weet”. De door de biograaf geuite gedachte dat Japi uit De uitvreter uiteindelijk de figuur is die de schrijver zelf had willen zijn vind ik heel aantrekkelijk en plausibel. Wat de schrijver ertoe bracht nou juist voor dat enigmatische Nescio te kiezen wordt nergens overgeleverd.
Dan rondt Nescio in 1914 Titaantjes af en dient het in bij De Gids. Bizar om te lezen dat een redacteur van dat blad grote delen van het verhaal herschrijft, passages verwijdert en andere redactionele voorstellen doet. Wat een onbeschaamdheid! De schrijver die al langer leed aan neurasthenie stort in en laat zich opnemen in een kuurpension. In juni 1915 wordt Titaantjes gepubliceerd in Groot Nederland.
Opmerkelijk is dat Nescio in Dichtertje niet veel op bleek te hebben met het monogame huwelijk. Hij vond ‘overspel de natuurlijke en zelfs de redelijke aanvulling van het huwelijk voor levende menschen’.
En opmerkelijk genoeg bleek er maar weinig belangstelling voor het werk van Nescio in die jaren. Nog opmerkelijker natuurlijk is het feit dat de schrijver sedertdien een enorme naam en faam heeft opgebouwd. Had hij dat zelf maar eens mogen ervaren.
Zijn grootste probleem was dat hij geen man van de lange adem was: hij kon geen roman schrijven. Anderzijds kun je zijn novelles wel degelijk als een consistent geheel beschouwen rond het thema jeugdige overmoed. Terecht stelt Frerichs: “Maar anderzijds: zouden we de vijftig kleine bladzijden van het verhaal Dichtertje willen ruilen tegen de roman van vijfhonderd pagina’s die Tolstoj ervan gemaakt zou hebben?”
Lees toch eens deze prachtige zinnen: “Ik sta in het dal op een pleintje van zwarte sintels bij een kleine stapel afbraakplanken en een onbruikbare waschketel. En ik kijk op en zie me zelf zitten daar boven en ik jank als een hond in de nacht.”
Maar tussen 1922 en 1935 krijgt de schrijver geen letter op papier. Zakelijk ging het hem voor de wind. Het kolonialisme was, ook voor Grönloh, volstrekt maar dan ook volstrekt logisch en vanzelfsprekend. Niet fraai wellicht maar kun je het hem kwalijk nemen? Erg veel belangstelling voor de lokale mens en diens cultuur had hij niet.
Als hij onderweg is naar zijn eerste halte, Marseille, op een zakenreis naar India en Pakistan, ziet hij bergen: “Vooral hooge bergen kunnen mij er zoo stom uitzien, ze begrijpen zelf wel dat de grond niet rechtop hoort te staan en zijn er verlegen mee.” Is dat niet vermakelijk? “Maar van inlanders ben ik vies.” Nee, vrolijk word ik niet als ik lees hoe Grönloh over inlanders schrijft. Het mag dan destijds ‘bon ton’ geweest zijn, fraai was het niet en onvermijdelijk evenmin. En dan opeens, we zijn aangeland in januari 1926, stoort Grönloh zich mateloos aan een inlander temidden van Europesche juffrouwen en dan schrijft hij: “Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een jood met een Europeesch meisje zie.” En hij had zelf nota bene een joodse vriend! Daar schrik je dus van vooral omdat het mijn bewondering voor de schrijver Nescio doet wankelen. Een antisemiet is Grönloh niet, zijn dochter zal in 1940 met een jood trouwen en de schoonzoon wordt hartelijk in het gezin opgenomen. Niettemin is deze ontboezeming niet anders dan als antisemitisch te kwalificeren. Jammer! Nee, die hele reis naar India is behoorlijk teleurstellend, de zakenman laat zichzelf als een tamelijke xenofoob zien.
Eenzelfde teleurstelling maakt zich van mij meester als toen ik bij mijn geliefde dichter Jan Jacob Slauerhoff en die geweldige schrijver Sandor Marai ook zomaar opeens dat achteloze antisemitisme tegenkwam. Slauerhoff zou Nescio om diens schrijverschap enorm gewaardeerd hebben. Dat bleek overigens niet wederzijds. Nescio werd reeds in die jaren een writer’s writer en is dat sedertdien gebleven.
Enfin, misschien moet ik maar ter verdediging aanvoeren dat Nescio en ‘het buitenland’ niet echt goed accordeerden.
Nescio was geen veelschrijver en hij had al ervaren dat hij geen romancier was. Als hij geen inspiratie had, schreef hij gewoon niet. Er was genoeg belangstelling maar hij liet zich, gelukkig maar, nooit overhalen om iets te schrijven. Als het niet uit hem kwam, dan zat het er niet in. Hij voelde zich niet thuis in het literaire milieu. Hij was geen letterkundige, verklaarde hij vaker: “wat ik schreef is zomaar ontstaan zonder opzet.”
Op 55-jarige leeftijd ging de zakenman Grönloh met pensioen maar zou nog wel geregeld op de zaak invallen. Het is 1937 en er dient zich een oorlog aan. Vlak na de inval van de Duitsers sterft de oudste dochter en een maand later moet het echtpaar Grönloh noodgedwongen verhuizen. Mij valt op dat het overlijden van de dochter al heel snel verwerkt lijkt. En van moderne kunst hield de schrijver, die met zijn pennenvruchten zijn tijd ver vooruit leek, niet. Over van Gogh schreef hij: “Het is me nu wel duidelijk dat van Gogh inderdaad niet teekenen en schilderen kon en daar min of meer aan gestorven is.” Jammer, denk ik dan, ik had anders gehoopt. Nergens geeft de zakenman en schrijver er blijk van dat hij zich zorgen maakt over de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, zich hevig verzet tegen de ‘annexatie’ van ons land door de Duitsers, verontwaardigd is over het groeiende antisemitisme tijdens het interbellum. Zag hij het niet, interesseerde het hem niet?
Dan worden steeds meer joden weggevoerd door de Duitsers. Ook familieleden en beste vriend De Hartog verdwijnen via Westerbork naar Duitsland waar ze onmiddellijk, zo zal later blijken, worden omgebracht. Het is duidelijk dat de verschrikkingen van de oorlog voor Nescio geen aanleiding zijn om erover te schrijven, op welke manier dan ook. Het doet toch vreemd aan dat hij in plaats daarvan wel schrijft over de natuur en het ondergaan van de zon. Terwijl, zou je denken, die verschrikkelijke oorlog toch naadloos past in het vergeefse van het menselijk bestaan.
Ook de Joodse schoonzoon van Grönloh wordt gearresteerd in de zomer van 1944 en afgevoerd naar Westerbork. Hij wordt doorgestuurd naar Auschwitz met dezelfde trein die ook Anne Frank wegvoerde. En met moeite komen ze de hongerwinter door. Dan is eindelijk de oorlog voorbij. De schoonzoon heeft het concentratiekamp overleefd. Grönloh komt niet op het idee zijn dochter te feliciteren met het bericht van haar echtgenoot. En alsof het allemaal nog niet erg genoeg was, ook van een onafhankelijk Indonesië moest onze held niets hebben.
Op 25 juli 1961 sterft deze grote schrijver en wat een prachtige biografie schreef Lieneke Frerichs. Zij bracht Nescio tot leven zonder daarmee af te doen aan zijn schrijverschap. Nescio schreef in de geest van zijn tijd: de mens ploetert voort en doet zijn best maar uiteindelijk is alles vergeefs, we waren er even en heel eventjes misschien koesterden we enige hoop maar aan het einde van de dag blijken we gewone stervelingen. Wat ik in hem zo waardeer is dat hij in al zijn terechte spaarzaamheid met woorden precies weet over te brengen wat hij vertellen wil. Niemand die zo prachtig de sfeer van een verhaal kan schetsen als deze Nescio. Gewoon door wolken te beschrijven, strijkend zonlicht of het schamele schijnsel van de maan of de in het licht van straatlantaarns zichtbaar wordende en glimmende regen op de klinkers. En, zoals Frerichs schrijft, over de vergankelijkheid van de mens in een zich steeds vernieuwende natuur.
Ik ga nu het verzameld proza van Nescio aanschaffen en al die ronduit ontroerende verhalen gewoon nog eens lezen. Ik vind hem een waarlijk groot schrijver en het zou fijn zijn als hij ergens was waar hij gewaar kon worden hoezeer hij meer dan honderdtwintig jaar na zijn geboorte nog steeds buitengewoon gewaardeerd wordt. ’t Hart mag er dan wat schamper over doen, ik ben toch maar wat blij dat ik heb kunnen genieten en dat nog steeds doe van schrijvers als Nescio en Brouwers, twee schrijvers die niets met elkaar gemeen hebben, denk ik toch, maar die de Nederlandse taal hebben verrijkt met prachtige en onvergetelijke boeken.
Enno Nuy
December 2025
Leven en werk van J.H.F. Grönloh
Uitgeverij van Oorschot, 556 pagina’s
Recent herlas ik na heel lange tijd een viertal verhalen van Nescio (1882-1961): De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en Mene Tekel. En was meteen verkocht. Verhalen van een ongekende schoonheid, geschreven in prachtige taal en meer dan tachtig jaar na dato nog zo goed leesbaar, zo vers! Ik wilde meer van deze man weten en kocht eindelijk deze in 2021 voor het eerst verschenen biografie. Het wonder van Nescio is dat hij met weinig woorden een enorme zeggingskracht bereikt. Frerichs vermeldt dat met evenzovele woorden in haar inleiding. Kees Fens sprak van ‘ogenblik en eeuwigheid’.
Een aardige wetenswaardigheid is dat het cultureel centrum Paradiso van oorsprong huisvesting aan De Vrije Gemeente bood, een stroming waarin niet de bijbel centraal stond maar zedelijke moraal. Maar Nescio was niet onder de indruk en schreef dat hij bij de dienst van die gemeenschap het gevoel kreeg alsof “een gekortwiekte kip aan een hoop biggen” vliegen wilde leren.
Maar goed, na zijn HBS-diploma behaald te hebben in 1899 gaat Frits Grönloh aan de slag als schrijver bij de Twentsche Bontweverij in Hengelo. Dat duurde niet lang en in datzelfde jaar begon hij te schrijven. Opvallend is hoe goed Grönloh al op jonge leeftijd, hij was pas 17, kon schrijven. Schuchter misschien maar al wel in een mooie, haast volwassen stijl. Frerichs spreekt van ‘ouderwetse volzinnen’ maar ik vind dat wel meevallen.
Ook Grönloh dacht na over God maar zou uiteindelijk tot de slotsom komen dat hij niet in een god geloofde. Maar hoe te leven in een wereld zonder God, in een leven zonder God. Voor hem vertegenwoordigde de natuur veel eerder een mystieke ervaring, Nescio als volger van Spinoza. Maar met filosofie hield hij zich niet bezig en hij zou nog vaak over god schrijven, zeker als hij lyrisch werd over de natuur die hem zo na aan het hart lag. Politiek voelde Grönloh zich aangetrokken tot het gedachtegoed van de socialist Frederik van Eeden. En hij voelt zich zielsverwant aan Multatuli.
Na wat omzwervingen en veel sollicitaties wordt Grönloh in 1926 mededirecteur van de Holland Bombay Trading Company. Toch was hij toen al vele illusies rijker. De harde realiteit van het dagelijks bestaan. En hij werd knap lusteloos van zijn werk dat hem afhield van het echte leven en het schrijven. En het zijn ook deze thema’s die nadrukkelijk terugkeren in het schrijven van Nescio. Het werk kon hem soms echt teveel worden, was dit nu het leven? Spleen was dan zijn deel en dan moest hij eruit, de natuur in. Heel fraai is zijn beschrijving van zijn verblijf in Veere, dat hem eindelijk wat verlichting bracht. Dat kon hij wel gebruiken in zijn leven waarin hij kennelijk wel vaker suïcidale gedachten koesterde. Volgens de biograaf waren die vaak ook een gevolg van de ontevredenheid over zijn kunstenaarschap. Bij tijd en wijle had hij weinig fiducie in zijn schrijverstalent. En al zijn karaktereigenschappen en zijn conflicterende gedachten en gevoelens vinden we terug in de hoofdrolspelers van bijvoorbeeld De uitvreter en Titaantjes.
In januari 1911 wordt De uitvreter dan eindelijk gepubliceerd, in De Gids. Grönloh heeft dan het pseudoniem Nescio aangenomen. Al in 1900 schreef hij: “ik ben blij en ben er trotsch op te weten, dat ik niets weet”. De door de biograaf geuite gedachte dat Japi uit De uitvreter uiteindelijk de figuur is die de schrijver zelf had willen zijn vind ik heel aantrekkelijk en plausibel. Wat de schrijver ertoe bracht nou juist voor dat enigmatische Nescio te kiezen wordt nergens overgeleverd.
Dan rondt Nescio in 1914 Titaantjes af en dient het in bij De Gids. Bizar om te lezen dat een redacteur van dat blad grote delen van het verhaal herschrijft, passages verwijdert en andere redactionele voorstellen doet. Wat een onbeschaamdheid! De schrijver die al langer leed aan neurasthenie stort in en laat zich opnemen in een kuurpension. In juni 1915 wordt Titaantjes gepubliceerd in Groot Nederland.
Opmerkelijk is dat Nescio in Dichtertje niet veel op bleek te hebben met het monogame huwelijk. Hij vond ‘overspel de natuurlijke en zelfs de redelijke aanvulling van het huwelijk voor levende menschen’.
En opmerkelijk genoeg bleek er maar weinig belangstelling voor het werk van Nescio in die jaren. Nog opmerkelijker natuurlijk is het feit dat de schrijver sedertdien een enorme naam en faam heeft opgebouwd. Had hij dat zelf maar eens mogen ervaren.
Zijn grootste probleem was dat hij geen man van de lange adem was: hij kon geen roman schrijven. Anderzijds kun je zijn novelles wel degelijk als een consistent geheel beschouwen rond het thema jeugdige overmoed. Terecht stelt Frerichs: “Maar anderzijds: zouden we de vijftig kleine bladzijden van het verhaal Dichtertje willen ruilen tegen de roman van vijfhonderd pagina’s die Tolstoj ervan gemaakt zou hebben?”
Lees toch eens deze prachtige zinnen: “Ik sta in het dal op een pleintje van zwarte sintels bij een kleine stapel afbraakplanken en een onbruikbare waschketel. En ik kijk op en zie me zelf zitten daar boven en ik jank als een hond in de nacht.”
Maar tussen 1922 en 1935 krijgt de schrijver geen letter op papier. Zakelijk ging het hem voor de wind. Het kolonialisme was, ook voor Grönloh, volstrekt maar dan ook volstrekt logisch en vanzelfsprekend. Niet fraai wellicht maar kun je het hem kwalijk nemen? Erg veel belangstelling voor de lokale mens en diens cultuur had hij niet.
Als hij onderweg is naar zijn eerste halte, Marseille, op een zakenreis naar India en Pakistan, ziet hij bergen: “Vooral hooge bergen kunnen mij er zoo stom uitzien, ze begrijpen zelf wel dat de grond niet rechtop hoort te staan en zijn er verlegen mee.” Is dat niet vermakelijk? “Maar van inlanders ben ik vies.” Nee, vrolijk word ik niet als ik lees hoe Grönloh over inlanders schrijft. Het mag dan destijds ‘bon ton’ geweest zijn, fraai was het niet en onvermijdelijk evenmin. En dan opeens, we zijn aangeland in januari 1926, stoort Grönloh zich mateloos aan een inlander temidden van Europesche juffrouwen en dan schrijft hij: “Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een jood met een Europeesch meisje zie.” En hij had zelf nota bene een joodse vriend! Daar schrik je dus van vooral omdat het mijn bewondering voor de schrijver Nescio doet wankelen. Een antisemiet is Grönloh niet, zijn dochter zal in 1940 met een jood trouwen en de schoonzoon wordt hartelijk in het gezin opgenomen. Niettemin is deze ontboezeming niet anders dan als antisemitisch te kwalificeren. Jammer! Nee, die hele reis naar India is behoorlijk teleurstellend, de zakenman laat zichzelf als een tamelijke xenofoob zien.
Eenzelfde teleurstelling maakt zich van mij meester als toen ik bij mijn geliefde dichter Jan Jacob Slauerhoff en die geweldige schrijver Sandor Marai ook zomaar opeens dat achteloze antisemitisme tegenkwam. Slauerhoff zou Nescio om diens schrijverschap enorm gewaardeerd hebben. Dat bleek overigens niet wederzijds. Nescio werd reeds in die jaren een writer’s writer en is dat sedertdien gebleven.
Enfin, misschien moet ik maar ter verdediging aanvoeren dat Nescio en ‘het buitenland’ niet echt goed accordeerden.
Nescio was geen veelschrijver en hij had al ervaren dat hij geen romancier was. Als hij geen inspiratie had, schreef hij gewoon niet. Er was genoeg belangstelling maar hij liet zich, gelukkig maar, nooit overhalen om iets te schrijven. Als het niet uit hem kwam, dan zat het er niet in. Hij voelde zich niet thuis in het literaire milieu. Hij was geen letterkundige, verklaarde hij vaker: “wat ik schreef is zomaar ontstaan zonder opzet.”
Op 55-jarige leeftijd ging de zakenman Grönloh met pensioen maar zou nog wel geregeld op de zaak invallen. Het is 1937 en er dient zich een oorlog aan. Vlak na de inval van de Duitsers sterft de oudste dochter en een maand later moet het echtpaar Grönloh noodgedwongen verhuizen. Mij valt op dat het overlijden van de dochter al heel snel verwerkt lijkt. En van moderne kunst hield de schrijver, die met zijn pennenvruchten zijn tijd ver vooruit leek, niet. Over van Gogh schreef hij: “Het is me nu wel duidelijk dat van Gogh inderdaad niet teekenen en schilderen kon en daar min of meer aan gestorven is.” Jammer, denk ik dan, ik had anders gehoopt. Nergens geeft de zakenman en schrijver er blijk van dat hij zich zorgen maakt over de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, zich hevig verzet tegen de ‘annexatie’ van ons land door de Duitsers, verontwaardigd is over het groeiende antisemitisme tijdens het interbellum. Zag hij het niet, interesseerde het hem niet?
Dan worden steeds meer joden weggevoerd door de Duitsers. Ook familieleden en beste vriend De Hartog verdwijnen via Westerbork naar Duitsland waar ze onmiddellijk, zo zal later blijken, worden omgebracht. Het is duidelijk dat de verschrikkingen van de oorlog voor Nescio geen aanleiding zijn om erover te schrijven, op welke manier dan ook. Het doet toch vreemd aan dat hij in plaats daarvan wel schrijft over de natuur en het ondergaan van de zon. Terwijl, zou je denken, die verschrikkelijke oorlog toch naadloos past in het vergeefse van het menselijk bestaan.
Ook de Joodse schoonzoon van Grönloh wordt gearresteerd in de zomer van 1944 en afgevoerd naar Westerbork. Hij wordt doorgestuurd naar Auschwitz met dezelfde trein die ook Anne Frank wegvoerde. En met moeite komen ze de hongerwinter door. Dan is eindelijk de oorlog voorbij. De schoonzoon heeft het concentratiekamp overleefd. Grönloh komt niet op het idee zijn dochter te feliciteren met het bericht van haar echtgenoot. En alsof het allemaal nog niet erg genoeg was, ook van een onafhankelijk Indonesië moest onze held niets hebben.
Op 25 juli 1961 sterft deze grote schrijver en wat een prachtige biografie schreef Lieneke Frerichs. Zij bracht Nescio tot leven zonder daarmee af te doen aan zijn schrijverschap. Nescio schreef in de geest van zijn tijd: de mens ploetert voort en doet zijn best maar uiteindelijk is alles vergeefs, we waren er even en heel eventjes misschien koesterden we enige hoop maar aan het einde van de dag blijken we gewone stervelingen. Wat ik in hem zo waardeer is dat hij in al zijn terechte spaarzaamheid met woorden precies weet over te brengen wat hij vertellen wil. Niemand die zo prachtig de sfeer van een verhaal kan schetsen als deze Nescio. Gewoon door wolken te beschrijven, strijkend zonlicht of het schamele schijnsel van de maan of de in het licht van straatlantaarns zichtbaar wordende en glimmende regen op de klinkers. En, zoals Frerichs schrijft, over de vergankelijkheid van de mens in een zich steeds vernieuwende natuur.
Ik ga nu het verzameld proza van Nescio aanschaffen en al die ronduit ontroerende verhalen gewoon nog eens lezen. Ik vind hem een waarlijk groot schrijver en het zou fijn zijn als hij ergens was waar hij gewaar kon worden hoezeer hij meer dan honderdtwintig jaar na zijn geboorte nog steeds buitengewoon gewaardeerd wordt. ’t Hart mag er dan wat schamper over doen, ik ben toch maar wat blij dat ik heb kunnen genieten en dat nog steeds doe van schrijvers als Nescio en Brouwers, twee schrijvers die niets met elkaar gemeen hebben, denk ik toch, maar die de Nederlandse taal hebben verrijkt met prachtige en onvergetelijke boeken.
Enno Nuy
December 2025
1
2
Reageer op deze recensie
