Lezersrecensie
De tantaliserende droom van AI en de nood aan onderbewuste intelligentie (Irvin Yalom, Nietzsches Tranen)
In de fictieve gesprekken tussen Friedrich Nietzsche (de filosoof) en Jozef Breuer (de grondlegger van de psychoanalyse) draait het om onbewuste verlangens en driften die ons doen en laten sturen. Op het eerste gezicht is het gek om hierover te lezen in de 21e eeuw, want is het vandaag de dag niet eerder zo dat externe krachten op ons inwerken, zoals sociale media, en is het niet eerder zo dat de mogelijkheden van Artificiële Intelligentie (AI) ons doen en laten dreigt te sturen zonder dat we dat zelf in de gaten hebben? Enerzijds heeft de obsessie met het onderbewustzijn inmiddels plaatsgemaakt voor wetenschappelijk gevalideerde therapieën en medicijnen, en is niemand meer geïnteresseerd in de psychoanalytische aandacht voor de onderbewuste intelligentie van de mens. Anderzijds zou je de hedendaagse obsessie met AI een farmacologische vervanging van de vroegere obsessie met het onderbewustzijn kunnen noemen, dat de menselijke intelligentie in nevelen hulde en nu vervangen wordt door het licht van de algoritmische calculatie die constitutief is voor het brein als coderingsapparaat. Is daar nog wel ruimte voor onderbewuste intelligentie die de twee mannen in het boek aan de praat houdt?
Toch geldt voor de onderbewuste intelligentie van de mens en AI hetzelfde. Beiden zijn als een kaars in de ruimte; ze geven meer schaduw dan licht. Zo is de vraag of AI niet slechts het dunne vernis van de bewuste intelligentie als coderingsapparaat representeert, terwijl het complexe evolutionaire proces waaruit de hersenen zijn opgebouwd (inclusief emoties, wil, instincten) in nevelen blijft gehuld? Kent AI eigenlijk wel het verschil tussen onbewuste intelligentie en bewuste intelligentie? Valt het niet ten prooi aan de zucht tot reductie van elk verschil die sinds de Franse revolutie over ons heerst? En verklaart dit waarom vele specialisten een continuïteit van humane en artificiële intelligentie aannemen, als ze waarschuwen dat AI ons binnen afzienbare tijd inhaalt en zelfs zal overtreffen?
Enerzijds is dit een onzinnige gedachte die is ontsproten aan de marketing afdelingen van big tech. De verschillen tussen humane intelligentie (HI) en artificiële intelligentie (AI) zijn namelijk evident – denk aan het verschil van het in de tijd zijn (sterfelijkheid), in de Wereld zijn (betekenis) en in de ruimte zijn (plaats) van HI ten opzichte van AI. Anderzijds is het zo dat het continuüm tussen HI en AI weliswaar niet is, maar dat die wordt gemaakt en het product is van de grote reductie. Hoewel de overvleugeling van de mens door AI dus een tantaliserende droom zal blijken te zijn, is ze niet ongevaarlijk. In dat opzicht kan het zinvol zijn de onderbewuste intelligentie van de mens (HI) opnieuw in het spel te brengen als een farmacologische vervanging van de obsessie met AI van vandaag. Nietzsches tranen is relevant daarbij: “’Als jij [Freud, VB] begint te praten over een andere, afzonderlijke geest, een denkende kobold in ons binnenste die geraffineerde dromen bedenkt en ze voor ons bewuste ik camoufleert – dat vind ik belachelijk’. ‘Ik ben het met je eens, het klinkt belachelijk maar kijk eens naar het bewijs, kijk eens naar al die wetenschappers en mathematici die hebben verteld dat ze belangrijke vraagstukken hadden opgelost in hun dromen. En Josef, er is geen alternatieve verklaring. Hoe belachelijk het ook klinkt, er moet een afzonderlijke, onbewuste intelligentie bestaan’ (47). Ook reikt het boek allerlei aspecten van de menselijke intelligentie aan die relevant zijn in de discussie over HI en AI, bijvoorbeeld de behoefte aan een gehoor en dat je niet voor niets hebt geleefd, de wanhoop als dat gehoor of die betekenis uitblijft, het vermogen de wanhopige troost te bieden, je vriendschap aan te bieden. Toch een fijne gedachte, als je ziet dat AI overal om je heen als een kaars in de ruimte brandt. Voor meer filosofische beschouwingen over literatuur, zie https://noordboek.nl/boek/een-nieuwe-zin-van-het-leven/)
Toch geldt voor de onderbewuste intelligentie van de mens en AI hetzelfde. Beiden zijn als een kaars in de ruimte; ze geven meer schaduw dan licht. Zo is de vraag of AI niet slechts het dunne vernis van de bewuste intelligentie als coderingsapparaat representeert, terwijl het complexe evolutionaire proces waaruit de hersenen zijn opgebouwd (inclusief emoties, wil, instincten) in nevelen blijft gehuld? Kent AI eigenlijk wel het verschil tussen onbewuste intelligentie en bewuste intelligentie? Valt het niet ten prooi aan de zucht tot reductie van elk verschil die sinds de Franse revolutie over ons heerst? En verklaart dit waarom vele specialisten een continuïteit van humane en artificiële intelligentie aannemen, als ze waarschuwen dat AI ons binnen afzienbare tijd inhaalt en zelfs zal overtreffen?
Enerzijds is dit een onzinnige gedachte die is ontsproten aan de marketing afdelingen van big tech. De verschillen tussen humane intelligentie (HI) en artificiële intelligentie (AI) zijn namelijk evident – denk aan het verschil van het in de tijd zijn (sterfelijkheid), in de Wereld zijn (betekenis) en in de ruimte zijn (plaats) van HI ten opzichte van AI. Anderzijds is het zo dat het continuüm tussen HI en AI weliswaar niet is, maar dat die wordt gemaakt en het product is van de grote reductie. Hoewel de overvleugeling van de mens door AI dus een tantaliserende droom zal blijken te zijn, is ze niet ongevaarlijk. In dat opzicht kan het zinvol zijn de onderbewuste intelligentie van de mens (HI) opnieuw in het spel te brengen als een farmacologische vervanging van de obsessie met AI van vandaag. Nietzsches tranen is relevant daarbij: “’Als jij [Freud, VB] begint te praten over een andere, afzonderlijke geest, een denkende kobold in ons binnenste die geraffineerde dromen bedenkt en ze voor ons bewuste ik camoufleert – dat vind ik belachelijk’. ‘Ik ben het met je eens, het klinkt belachelijk maar kijk eens naar het bewijs, kijk eens naar al die wetenschappers en mathematici die hebben verteld dat ze belangrijke vraagstukken hadden opgelost in hun dromen. En Josef, er is geen alternatieve verklaring. Hoe belachelijk het ook klinkt, er moet een afzonderlijke, onbewuste intelligentie bestaan’ (47). Ook reikt het boek allerlei aspecten van de menselijke intelligentie aan die relevant zijn in de discussie over HI en AI, bijvoorbeeld de behoefte aan een gehoor en dat je niet voor niets hebt geleefd, de wanhoop als dat gehoor of die betekenis uitblijft, het vermogen de wanhopige troost te bieden, je vriendschap aan te bieden. Toch een fijne gedachte, als je ziet dat AI overal om je heen als een kaars in de ruimte brandt. Voor meer filosofische beschouwingen over literatuur, zie https://noordboek.nl/boek/een-nieuwe-zin-van-het-leven/)
1
Reageer op deze recensie